Wij leven een leven gehuld in mysterie, waarin alles ogenschijnlijk complex verstrengeld lijkt te zijn. Waarom kwamen massa’s mensen in deze wereld, kruipend door de uitdagingen vanaf hun geboorte? Waarnaar zijn ze op zoek? Gedempte kreten en ongeorganiseerde jammerklachten weerklinken vanuit alle richtingen, de wereld hullend in een sombere sluier. De last drukt zwaar op de onderdrukten, terwijl de onderdrukkers zorgeloos en onbezwaard blijven. Als dit het leven is, dan wordt de dood een barmhartige verlossing! Schaamte over degenen die harteloos toekijken hoe de mensheid verandert in louter koopwaar, hun ware essentie opofferend voor materieel gewin!
Mensen zijn als raadsels; hun aard is moeilijk te ontcijferen. Ze eten, drinken en slapen, maar is dat alles wat er is? Denk hier eens over na: De zichtbare wereld is slechts een façade, en mensen vertegenwoordigen het doel van het bestaan zelf. Wat onderscheidt hen anders van andere levende wezens? Als intellect het leed van het verleden draagt en de angsten van de toekomst met zich meedraagt, dan wordt het toepasselijk “probleem” genoemd. Als het onderscheidende kenmerk ligt in uitvindingen en wetenschappelijke vooruitgang, wat kan er dan nog meer getoond worden behalve het comprimeren van de wreedheid waarin monsters bestaan in vluchtige momenten? In deze toestand worden mensen vijanden van hun eigen soort. Het leven wordt een duivels complot tegen het leven zelf. De mensheid is een tapijt en de draden van haar lot zijn gehuld in onzekerheid. Handen jagen schaduwen na, ogen achtervolgen luchtspiegelingen. Wie kan het gewicht dat ze dragen doorgronden, en wie kan leven blazen in hun levenloze lichamen? Dit zijn vragen die nog meer vragen oproepen.
Geplaagd door talloze kwellingen en pijnen zijn mensen kwetsbaar. Welke steun moeten ze zoeken tegen deze complexe raadsels? Moeten ze troost zoeken in het gedoofde licht van het leven bij de poort van het graf? Nee, dat kan niet de remedie zijn voor toekomstige angsten en zorgen, zelfs als ze heersers van de wereld zouden worden. Dus wat hebben ze werkelijk nodig? Wat is de schat waar ze diep van binnen naar verlangen, maar niet kunnen vinden? Het leven, in al zijn facetten, presenteert zichzelf als een illusie, pijn veroorzakend vanaf het begin tot het eind. De paden zijn kronkelig en steil, en de wereld zet op elk keerpunt vallen voor hen, waardoor ze zich vervreemd voelen.
Je bent een vreemdeling in deze wereld,
Lach niet, maar huil, mijn hart!
Je hebt veel verdriet,
Lach niet, maar huil, mijn hart!
Ze zouden vrij moeten huilen, niet wetend wat hun oorsprong is en onzeker over hun bestemming. Ze zouden moeten verdrinken in de uitgestrekte oceaan van tranen; misschien zullen ze daar vinden wat ze zoeken. Waarom zijn de paden zo ontrouw aan hen? Nee, het is niet de schuld van de paden; zij zijn verdwaald. Sinds hun harten werden besprenkeld met peper en hun geesten vertroebeld waren, op de dag dat het riet vermengd werd met suiker en gescheiden van de siroop… Degenen die hen belastten met wereldse zorgen hebben hen losgekoppeld van hun ware essentie, en ze veranderd in louter fysieke entiteiten. Ze hebben hun harten geslacht om schoenen te maken en de huid van hun voeten gebruikt als hoofdbanden op kronen. Ze hebben geleerd om met hun gezicht naar beneden te kruipen, hun handen te gebruiken om de taken van hun voeten als een vaardigheid uit te voeren. En het ergste van alles is dat ze alles vanuit een egocentrisch perspectief bekeken, hun verlangens over de wereld heen schilderden. De vleselijke ziel, gevuld met tirannieke emoties, veranderde hen in robotachtige schilders die wellustige patronen afbeeldden. Vasten werd een tijd van toegeeflijkheid, het breken van het vasten veranderde in losbandigheid, en festivals werden plaatsen van afgoderij! Ze werden arme schepsels, zonder wilskracht, tot slaaf gemaakt door de gebeurtenissen om hen heen. Maar naarmate de kleuren voor hun ogen vervagen, worden genoegens bitter naarmate ze de nietigheid naderen, wordt de gedachte aan de dood als nietsheid te veel om te dragen, zoeken ze troost in plaatsen van vermaak en losbandigheid ondanks het huilen van hun harten. Helaas! Die wond is te diep. Schaamte over hen! Zo’n remedie is volstrekt betekenisloos.
Een materialistische dichter zegt:
Een verleden om te koesteren heeft geen zin,
Ween niet om een toekomst die nog moet komen,
Het verleden, de toekomst, slechts sprookjes,
Geniet van je leven, ruïneer het niet!
Hij wil hun gebroken harten afbeelden en hun eeuwige verlangen afwijzen als zinloos. Echter, zij zijn niet slechts materie; zij belichamen de essentie van bestaan en schepping, in staat om alle betekenissen in het universum te omvatten. De hemelen zijn hun troon, de Sidra boom hun boog, en de Goddelijke Troon is een sluier binnenin hen, of de troon van hun harten. Ze zijn nu ver verwijderd van dit ideale rijk, verblind en verstoten door koppige krachten. Ze zijn verdwaald in de wildernis, verstrikt in verdriet onder invloed van wereldse genoegens. Wanneer hun harten strakker worden, gaan ze liggen; als ze belast zijn, eten en drinken ze. Wat een illusie om te geloven dat deze handelingen hun zorgen zullen genezen! Hun verlangens zijn eindeloos en hun lasten wegen zwaar. De pijn van het verstoken zijn van genoegens en het niet kunnen bereiken van eeuwige vreugdes… Wat te denken van de onrust veroorzaakt door degenen die vertrokken en nooit terugkeerden? Kunnen ze dit ontkennen? Ook zij zullen gaan waar degenen voor hen zijn gegaan, en ze zullen nooit terugkeren.
Dit is een risicovolle plek,
Zijn wegen zijn verraderlijk.
Degenen die vertrokken, komen niet terug,
Wie weet wat het is.
De stem die ze vanuit alle richtingen horen lijkt voort te komen uit het niet-bestaan. Dit is niet hun thuisland; het is slechts een tijdelijke tussenstop. Ze voelen zich hier eenzaam, als wezen en vreemdelingen. Ze moeten een metgezel zoeken en langzaam ontsnappen aan dit vreemde land. Om de oplossing voor hun situatie te vinden, moeten ze begrijpen dat ze gescheiden zijn van hun ware thuisland en de Geliefde.
Opmerking: Deze tekst is een vertaling van het oorspronkelijke essay van de auteur getiteld “Gurbet”, dat op 1 april 1966 werd gepubliceerd in het tijdschrift Gurbet.